Do van Ranst – Mombakkes
Hoe kom ik daar nou toe? Om zo’n boek als Mombakkes van Do van Ranst te lezen? Dit keer was het de recensie van Bas Maliepaard in Trouw die me daartoe bracht. Een andere keer lees ik in de marge van diezelfde krant dat er een nieuw boek van een bekende schrijver is uitgekomen en ben ik er in de boekhandel als de kippen bij; soms zelfs zo snel dat het boek nog niet eens op voorraad blijkt te zijn. En weer een andere keer vang ik iets op, zie ik een film (en denk ik: dan wil ik ook het boek lezen), lees ik een verwijzing in een ander boek of neem ik – omdat ik toch in de boekhandel ben of over een boekenmarkt struin – een boek mee, omdat het er gewoon leuk uitziet. Bijna nooit zit ik er naast. Alleen als ik vertrouw op bestselling – heb ik al eerder gezegd over de boeken van Franca Treur en Tatiana de Rosnay – zit ik er maar al te vaak naast.
Mombakkes is geen uitzondering op die regel. Ik weet niet of het een bestseller is, maar ik weet wel dat ik er een goede recensie over las en het boek meteen wilde kopen. Toen wist ik nog niet wat me te wachten stond, maar ondertussen weet ik dat dus wel.
Eerlijk gezegd vond ik het boek in eerste instantie een slechte remake van Extreem Luid & Ongelooflijk Dichtbij van Jonathan Safran Foer (ja, inderdaad: dat is ook de schrijver van Dieren eten de bestseller over de onaantrekkelijke kanten van het eten van vlees). Foer is geweldig en staat met zijn boek over het jongetje dat aan de telefoon zit met zijn in het WTC opgesloten vader (en die daarna die telefoon niet meer af wil staan) echt in mijn top-5 van beste boeken (die ik) ooit (gelezen heb). Maar verder lezend in het boek van Van Ranst wen je toch weer gauw aan de creatieve en bij tijden geniale taal, die Foer als eerste gebruikte, maar waarvan Van Ranst zich in dit boek toch ook vaardig bedient. In het boek van Van Ranst gaat het ook over een jongen; in dit geval is Frank 15 jaar.
Waar het boek aanvankelijk nogal surrealistisch insteekt (wellicht zat daar bij mij de pijn; niet zozeer in de wendbare stijl van het boek, maar veel meer in de wat onherkenbare kanten van het verhaal), wordt de pijn van een mishandelde puber steeds duidelijker. Waar die mishandeling in eerste instantie knap onder de waterlijn wordt gehouden (hoe herkenbaar, want vaak voel je wel dat een kind, tiener of jongere mishandeld wordt, maar kun je het vanaf een afstand vaak (nog) geen naam geven) raakte het kapotgeslagen racket, dat bedoeld was voor de schenen van Frank (om daar een littekenende reminder achter te laten) me pijnlijk in mijn hart. Ik hou van jongeren en kan er niet tegen, als ze worden mishandeld. Kinderen en jongeren hebben – zoals trouwens iedereen – recht op liefde en mishandeling maakt nog veel meer kapot dan drank je lief is. Als ergens in dit boek van toepassing was dat ik – in de woorden van Willem Jan Otten – Frank in bewoog, dan was het hier. En dan vooral vanwege de natuurlijke, maar o zo pijnlijke reactie van Frank: “Ik had nog net de tijd om weg te komen, maar de [denkbeeldige] handen om mijn enkels hielden me staande. Ik had de bal niet zes keer tegen dat stomme net moeten slaan om hem vervolgens nog een paar keer buiten te meppen… Ik kon het dus niet maken om weg te rennen. Als zijn halve meesterwerk [het gebroken tennisracket] mij miste, had ik zijn dag, misschien zijn hele week, verknald. Dus liet ik het racket mijn beide onderbenen hard raken. De pijn was verschrikkelijk…“. Hij had Nota Bene weg kunnen springen en hij doet het niet! Denkbeeldig probeer je hem – om hem te beschermen – een duw te geven, maar je voelt met Frank dat je al te laat bent en je voelt met hem de pijn; diep weggeborgen in je ziel.
Dat heeft Van Ranst krachtig neergezet; die kindermishandeling. Het wordt steeds duidelijker en daarom is de ontknoping – die ik hier natuurlijk niet uit de doeken doe – des te verbazingwekkender. Misschien is dat zo, omdat het eigenlijk een jeugdboek is. Happy Endings – hoe open ook – kom ik in ‘volwassen’ boeken tegenwoordig niet vaak meer tegen. In die ontknoping komt ondertussen uitdrukkelijk ook nog een ander thema aan de orde; het thema van de schijnbaar vrije wil. Frank denkt dat hij op eigen initiatief naar beneden is gekomen, maar aan het einde van het boek blijkt – of ontdekt hij zelf en ik met hem – dat de gestage drup de steen uitholt. Eén van de andere hoofdrolspelers in het boek heeft net zolang op hem ingepraat – weliswaar subtiel, maar toch – tot hij op vastenavond de trap naar beneden nam om in de woonkamer bij zijn vader en moeder te gaan rondneuzen. Ik vroeg me nog af: is dat wel veilig? Maar gelukkig… de negatieve beweging van steeds opener mishandeling wordt ten goede gekeerd of lijkt in ieder geval een open wending te nemen naar het (in de kelder weggestopte?) einde van het boek.
Wel erg spijtig overigens van de uitdrukkelijke vloeken in het boek en soms is het best wennen aan de Belgische zinnen die zich voor een Nederlandse lezer soms tegennatuurlijk wenden. Toch zorgt de aparte Foer-stijl van de schrijver voor een glimlach en een traan die dicht tegen elkaar aanliggen. Een prachtig voorbeeld daarvan vind ik het zinnetje “Zijn stem klinkt alsof zijn strottenhoofd in een stoel gaat zitten die door een lollige wordt weggetrokken“. Maar ook het wereldbeeld van een 15-jarige kan de ogen van een volwassene soms wagenwijd openen: “[Mijn vader] kijkt naar zijn gevouwen handen. Alsof hij zich schaamt omdat ze niet gewassen zijn. Ik kan hem heel goed zien vanwaar ik zit. Zijn ogen zitten diep en hebben donkere randen. Misschien door het gedempte licht. Als hij naar beneden kijkt, valt de schaduw over de helft van zijn gezicht. Zijn hoofd lijkt nog groter dan anders. Het is hoekig. Ik beeld me in dat alle mensen er na middernacht anders uitzien, ouder en grauwer. Het is daarom dat kinderen vroeg naar bed moeten. Dan hebben ze er geen weet van dat hun ouders aftakelen. En het is maar goed ook, want het is geen mooi gezicht. Misschien is het echt zo dat de nacht iets gruwelijks is. Je kan dus maar beter slapen. Er niet aan meedoen. De nacht is iets voor oude, afgetakelde mensen. Wat zit ik hier te doen, denk ik”.
Ik zet Van Ranst voorlopig nog niet in mijn top-5, maar blijf ‘m zeker volgen.
Naschrift: Een dag later blogde ik aan de hand van De zondebok van René Girard verder over dit verhaal van Do van Ranst.
Heel veel dank voor de aandacht voor mijn boeken op uw website. Mijn reactie is nogal laat, maar erg hartelijk. Veel leesplezier.
Grote groet,
Do
Beste Do,
Wat is dat Internet toch een krachtig medium. Je vindt en wordt gevonden. Ik vind het overigens op mijn beurt weer bijzonder dat jij als schrijver van dit krachtige boek zo positief reageert op mijn blog. Dank je.
Ik heb er dan ook geen enkel probleem mee, als jij een link naar mijn blog plaatst op jouw site. Nogmaals dank.
Ik wens jou veel lees- maar vooral veel schrijfplezier toe. Ik blijf je volgen.
Karel J.
Geachte heer van der Lelij, beste Karel,
grote dank voor de bijzondere bespreking van mijn boek ‘Mombakkes’. Ik plaats uw link graag op mijn website http://www.dovanranst.com
Ik wens u nog veel leesgenot.
Groet,
Do