De dingen en hun geheim

A. van den Beukel, De dingen hebben hun geheim, Gedachten over natuurkunde, mens en God

Ik heb verdrietige herinneringen aan de tijd dat De dingen hebben hun geheim van Arie van den Beukel einde 1990 verscheen. Het verbaast me dan ook niet dat ik het vandaag met een derde druk moet doen en dat ik het boek pas in 1991 gelezen heb destijds. In die tijd overleden een nicht van 23, een neef van 34, een tante van 64 en – vlak na het verschijnen van dit boek – mijn vriend Bert. Ik was diep verdrietig en intellectueel boeide me weinig. De dood trekt diepe sporen. Ik werd dus een late lezer, maar heb er geen spijt van gehad.

Ik herinnerde mij namelijk een inspirerend boek. Toen ik het boek gisterenavond halverwege gelezen weglegde, verzuchtte ik toch dat ik nu weer besefte, waarom ik boeken nooit voor een tweede keer lees. Dat is geen principe, maar een gewoonte. Even dacht ik: een goede gewoonte. Want wat ik in die eerste helft las, was voor mij een open deur. Nu – terugkijkend op gisteren – is dat natuurlijk niet helemaal waar. Veel van wat in die eerste helft staat beschreven wordt lang niet door iedereen gedeeld. Maar blijkbaar – denk ik nu – heb ik me dat zo eigen gemaakt dat ik er niets nieuws meer in lees; niet onwaar, maar de inspiratie was weg. Ik heb die 20 jaar gedacht dat dit de kern van het boek was: geloof in wetenschap is een mooi en uitdagend geloof, maar verwacht er niet alles van!

Morgen bespreek ik dit boek met een aantal amici. Leuke stellingen worden dat – dacht ik nog. Hoe moet ik daar iets indringends van maken? Hoe kunnen we het morgenavond echt ergens over hebben? Ergens wist ik me nog wel te herinneren dat het in dit boek over de vader van Van den Beukel ging. Daarom had ik ter voorbereiding voor morgenavond ook gevraagd om het hoofdstuk over zijn moeder uit het tweede boek van Van de Beukel te lezen (Met andere ogen) en had ik ook gewezen op een essay in een recente bundel van Willem Jan Otten over zijn grootmoeder: Onze lieve vrouwe van de schemering. En verder lezend in De dingen hebben hun geheim besefte ik opeens weer wat me toen echt geraakt moet hebben. De tweede helft van het boek ontroerde me opnieuw. In De dingen hebben hun geheim ging het primair niet over natuurwetenschap, maar over de dingen die er echt toe doen; en over de helden/heiligen die hem dat hadden geleerd. Gedachten over natuurkunde, mens en God was qua volgorde een goede ondertitel, maar nu terugkijkend op het hele boek gaat het in De dingen hebben hun geheim om gedachten over God en mens; want natuurkunde is maar een bezigheid van de mens; en bovendien lang niet van iedereen.


Maar laat ik proberen in de vorm van stellingen tot de kern van het boek door te dringen. Dan kun jij als lezer je eigen mening vormen en positie bepalen.

1. Een kristal moet rustig kunnen groeien, want zonder die rust ontstaat een geschrokken glasachtig stolsel. Ik vind dat een prachtige, maar vooral herkenbare metafoor voor mensen die techniek in Delft gaan studeren of dat hebben gedaan. Ze worden ruw uit hun oude wereld losgeweekt en moeten vanaf dag 1 in Delft leren problemen op te lossen; ook als ze niet maakbaar zijn. Ik ken teveel van die stolsels. Ik ben er – ben ik bang en meer dan ik wil – ook een voorbeeld van. Gevoelsmensen krijgen geen ruimte in Delft. Hun gevoel moet het maar uitzoeken.

2. Een parafrase van Blaise Pascal (1623 – 1662; een belangrijk natuurkundige): Menszijn is met hart en verstand open staan naar de wereld, naar de medemens en naar God.

3. Een wetenschapper is ook maar een mens (met behoefte aan bevestiging voor de zinnigheid van zijn werk; hij wil ook graag aardig gevonden worden; ook met zijn eigen nukken en narigheden).

4. Woordvoerders als Hawking en Davies wekken de indruk dat de race gelopen is en dat de wetenschap ons niets dan heil heeft gebracht. Maar in werkelijkheid is in wetenschap onzekerheid net zo goed troef als in geloof en dagelijkse werkelijkheid.

5. 2 Citaten van Casimir (een andere belangrijke natuurkundige van onze tijd): “Er wordt onbeperkte geldigheid aan natuurwetenschappelijke theorieën toegedicht die tot de basis van een complete natuurfilosofie of zelfs van een levensbeschouwing worden gemaakt”. Diezelfde Casimir: “Natuurkundige theorieën zijn een beschrijving van een beperkt deel der fysische verschijnselen, die op hun beurt slechts een beperkt deel van onze menselijke ervaringen uitmaken”. In dat geval is dus sprake van overschatting of van ordinaire volksverlakkerij.

6. Dat heeft invloed op ons denken, voelen en willen. Een citaat van Gabriël Garcia Marquez: “Jullie systeem van denken dwingt je om die [magische] werkelijkheid af te wijzen.  Het is jullie heel goed gegaan in het leven. Maar ik geloof dat jullie je minder amuseren dan wij”. We missen daardoor veel.

7. Citaat van Armando: “Langzamerhand ben ik gaan begrijpen dat je niet moet schilderen of schrijven wat je weet. Je zou datgene moeten schilderen of schrijven wat zich tussen het weten en het begrijpen verbergt”. In die zin is wetenschap natuurlijk ook kunst. Daardoor schept het een enorme uitdaging. Toch zijn er meer wegen die naar Rome voeren en afhankelijk van karakter en aanleg zullen andere manieren je wellicht beter helpen om nieuwe dingen te ontdekken.

8. Nu een citaat van Blaise Pascal: “Als ik overal bewijzen vond voor het bestaan van God zou ik veilig en rustig geloven. Maar ik zie te veel bewijzen om te ontkennen dat God bestaat en te weinig bewijzen om helemaal zeker te zijn”. Veilig en rustig geloven is er niet bij, veilig en rustig niet-geloven al evenmin. Of – in de woorden van Czes?aw Mi?osz: “Ik ben geen bezitter van de waarheid en wil het ook niet zijn. / Dwalen langs de randen van de ketterij past mij uitstekend. / Om datgene te vermijden wat men de rust van het geloof noemt, / maar wat eenvoudig zelfvoldaanheid is” (uit het gedicht “Ik ben geen” in de bundel Theologisch traktaat, 2006, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, pag. 9).

9. Voor gelovigen, zegt Pascal, zijn dit soort bewijzen niet nodig omdat ze God langs andere wegen kennen, en ongelovigen worden er terecht niet door overtuigd.

10. God is inderdaad niet almachtig.

11. Als je wetenschappelijk kritisch verder vraagt naar God en alleen in Hem wil geloven als Hij bewezen kan worden, zul je Hem nooit ontdekken.

12. Niet alleen in het geloof, maar ook in de wetenschap zijn de persoon van de getuige en de autoriteit die hij uitstraalt van groot belang voor de overtuigingskracht van zijn beweringen.

13. Thomas S. Kuhn heeft met zijn Scientific Revolutions een veel uitgebreidere, maar net zo rake beschrijving gegeven van hoe het in het echt toegaat in de wetenschappelijke wereld. Traditie, geld, macht, geloof en eigenwaarde hebben daarin altijd een belangrijke rol gespeeld en bepaalden of een theorie werd geaccepteerd of niet.

14. Van den Beukel somt een – lang niet uitputtend – rijtje namen op van mensen die in dit opzicht voor hem van grote betekenis zijn geweest. Dat zijn hoofdzakelijk dode getuigen! Toch durft hij ook te zeggen dat de indruk van het getuigenis van de levenden die men van nabij kent veel directer is: ouders, vrienden, leermeesters. Hun stem (of de afwezigheid daarvan, of hun tegenstem) is doordringender, beslissender, misschien vooral ook omdat die wordt gehoord in de jonge jaren, in de tijd waarin een mens nog voor alles open staat.

15. De kerken slagen er vandaag gewoon niet meer in om in een verstaanbare taal een begaanbare weg te wijzen.

16. Als protestanten hebben we het te lang gedaan met Luther’s “Sola fide; sola gratia; sola scriptura”. De heiligen zijn met de heiligenverering door het reformatorische afvoerputje weggespoeld. Dat missen we. Over helden durven we het eigenlijk niet meer te hebben.

17. De beschrijving van ’t Hart in Een vlucht regenwulpen is juist tot in de kleinste bijzonderheden, maar één ding is er niet in te vinden: de hoofdzaak. Deze: dat in die omgeving mensen te vinden waren, en niet zo weinig, die – voor Van den Beukel en voor mij – herkenbaar waren als kinderen van God.

18. Hoe is het mogelijk dat Van den Beukel zich geen andere vader dan deze zou hebben gewenst? Dat kwam, het hoge woord moet er maar uit, omdat hij God kende.

19. Voor de meeste jonge mensen weegt het zwaarst of zij verwachten dat de gekozen studie en de aansluitende beroepspraktijk hen bevrediging kan verschaffen. Financiële vooruitzichten spelen daarbij geen hoofdrol.

20. Van zijn werk heeft Edison gezegd dat het voor 99% uit transpiratie en voor 1% uit inspiratie bestaat. Zwoegen dus. Vertwijfeling als je alweer een doodlopende weg bent ingeslagen. Woede over banaliteiten als het uitvallen van de stroom of de watertoevoer, waardoor het werk van weken ongedaan gemaakt wordt… Juist tegen de achtergrond van het gezwoeg krijgen de succesmomenten hun werkelijke glans.

21. Onderdeel van ons geloof is ook dat God zich niet van de mens afkeert. Hij verschijnt in het leven van Abraham, de aartsvader van het volk Israël, die Hij een land wijst om te wonen.

22. Het gaat in het christelijk geloof niet om de waarheid, maar om het doen van de waarheid. Met waarheid bedoelt Van den Beukel hier het antwoord op de wat-vraag. Bonhoeffer wijst er in zijn Christologie op dat het vooral ook gaat om Wie de waarheid is; degene die helpt om de waarheid te doen. De wie- en hoe-vraag voorkomen overigens dat we onze eigen opvattingen (het antwoord op de wat-vraag) met een beroep op de goddelijke autoriteit kracht bij proberen te zetten. Dat werkt wel (soms), maar dat is het niet.

23. De weg van het geloof is niet prettig of aangenaam. Waarom zou je er dan eigenlijk voor kiezen? Beter dan de volgende dichtregels uit een gedicht van Nicolaas Beets kan ik het niet verwoorden: “‘De moerbeitoppen ruisten’ / God ging voorbij / Neen, niet voorbij, hij toefde; / Hij wist wat ik behoefde, / En sprak tot mij”.

24. Toch geloof ik – hoewel ik dat met de grootst mogelijke aarzeling en bescheidenheid opschrijf – dat ik op de goede weg ben. Omdat ik daarvan wegdwaal voor ik het weet, is op die weg geen gebed relevanter dan de slotregel van Psalm 139: “Zie toe of bij mij een verkeerde weg is, en leid mij op de eeuwige weg”.

25. Het enige perspectief van consumeren is dat we daar tot in lengte van jaren mee doorgaan en ieder jaar een paar procent meer kunnen consumeren. Reclame creëert dat niet, maar appelleert aan onze begeerte naar comfort en genot dat wij in ons hebben.

26. Ik weet in welke richting ik het zoeken moet, maar ik weet ook dat ik het op eigen kracht niet haal. Daarom bid ik met Psalm 119: “Verberg Uw geboden niet voor mij”.

27. Overigens naar aanleiding van het hoofdstuk “Moeder” uit het boek Met andere ogen: Primaire leermeesters springen het eerst in beeld. De vader van Van den Beukel was zo’n leermeester. Dat wil niet zeggen dat er geen andere – minder opvallende – leermeesters zijn; die je in retroperspectief veel kunnen leren. Daar moet je dan vaak wel meer moeite voor doen. En het blijft de vraag of die moeite de moeite wel waard is.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.