Het grote misverstand van Maarten ’t Hart
Een christen die het over het grote misverstand van ‘t Hart heeft? Dat zal dan wel over z’n hardleerse ongeloof gaan… Toch niet, want ik heb me tranen gelachen om ‘Verlovingstijd’ van Maarten ‘t Hart; vooral in het begin van het boek; dat dan weer wel. Want in de loop van het boek wordt het allemaal ernstiger; “inktzwart nihilistisch” ook; om bij de woorden van ‘t Hart zelf te blijven.
Het normale gerommel met bijbelteksten blijft – wat een opluchting – een beetje in de marges van het boek. Af en toe gebruikt hij die ‘tale Kanaäns’ nog wel om… Ja, waarom eigenlijk? Misschien om te scoren bij mensen die deze tale nog van vroeger kennen? Ik kan me namelijk voorstellen – en weet dat uit ervaring – dat degenen die de tale zelf nog spreken niet zo happig zijn op de boeken van ‘t Hart; zo spottend en voor hen misschien kwetsend. Voorlopig houd ik het erop dat die tale nu eenmaal zijn handelsmerk is; dat je er gewoon omheen of overheen kunt lezen; en dat je af en toe een glimlach niet kunt onderdrukken. Want leuk zijn ze af en toe wel: die overdreven combinaties van bijbeltekst en dagelijks leven.
Als het daarbij zou blijven (zoals bijvoorbeeld recent bij Franca Treur), zou ik ‘t Hart allang niet meer lezen. Maar hoewel het zijn handelsmerk is, weet ‘t Hart meer van zijn boeken te maken. Hij is zeg maar één van die zeldzame schrijvers in het Nederlandse taalgebied die er echt toe doen; op zijn geheel eigen manier. Hoewel zijn gereformeerde opvoeding opnieuw een duidelijk stempel heeft gedrukt op het verhaal, gaat het onderliggend toch over vriendschap en liefde; en over hoe vertekenend halve verhalen ook daarin misverstand kunnen veroorzaken. In ‘Verlovingstijd’ wordt het verhaal verteld vanuit het perspectief van de ene vriend (de verteller). Vanuit zijn perspectief lezen we mee over de andere vriend (Jouri) die als een rivaal al zijn vriendinnetjes inpikt. Dat schokt de verteller en het verdriet hem intens; jarenlang. Maar de vriendschap blijft tot in de studententijd. Wel ontwikkelt de ‘ik’ een strategie om zijn vriendinnetjes voor Jouri verborgen te houden en dat krijgt in de loop van het boek groteske, ontsporende proporties. Het is overigens maar wat je ontspoord noemt natuurlijk.
Tegen de tijd dat 30 jaar later één van die vriendinnetjes overlijdt wordt het perspectief van de verteller echter in één enkele pennenstreek ongedaan gemaakt, als Jouri zijn verhaal aan de verteller vertelt. Daar waar anderen (bijvoorbeeld Graham Swift in zijn ‘Was je maar hier’ dat ik recent las) het verhaal in het verhaal vanuit verschillende perspectieven beschrijven, is dat natuurlijk een ijzersterke vondst van ’t Hart. Honderden bladzijden lang word je doordrenkt met de logische gedachten en stappen die de verteller neemt om de ontsporende invloed van Jouri te neutraliseren. En dan ineens blijken die stappen helemaal niet zo logisch geweest te zijn als dat je in eerste instantie dacht. Je blijkt op het verkeerde been te hebben gestaan en dat heeft na de uiterst grappige start van het boek vanuit het perspectief van zijn moeder een verdiepende werking op het grote misverstand dat dit verhaal blijkt te zijn. Om de hoek van liefde en vriendschap liggen altijd ontsporing en ellende op de loer, als niet het hele verhaal wordt verteld. Maar – dacht ik toen onvermijdelijk – kun je misverstand wel voorkomen door het hele verhaal te vertellen? Of blijft er in elk verhaal wel iets achterwege dat verwijdering kan veroorzaken? En waarom bij de één wel en bij de ander niet? Want zou ik echt (on)bewust meer of minder achterhouden dan een ander doet; in vriendschap en in liefde? Wie denkt er vroeg of laat niet strategisch als hij/zij zijn of haar verhaal vertelt? Je hebt zo van die vragen die alleen een goede schrijver oproept met zijn of haar verhaal. ’t Hart doet dat. En hoe!
Toch ligt het er in het verhaal van ’t Hart duimendik bovenop. Zo erg is het bij mij gelukkig niet… Zoveel verzwijgen… Dat lukt je nooit en vroeg of laat moeten al die verhalen en misverstanden toch wel ontsporend door elkaar heen gaan lopen; wat dan natuurlijk ook gebeurt. Dat moet wel misgaan, maar tot de laatste bladzijden blijft onduidelijk wie wat ontdekt en hoe en dat houdt de spanning er danig in.
’t Hart besluit zijn verhaal vanuit het perspectief waarmee hij begon; vanuit de moeder van de verteller. Dat slot is een kort verhaal op zich. Het perspectief van de moeder voegt veel toe en zorgt voor een grappige ontknoping (mama wist het allemaal al voor de verteller het doorkreeg), maar dat de moeder de verteller vertelt over de vader die ook vreemd ging? Een soort van eeuwige wederkeer? En dat haar tweede man (“Oom Siem” voor de verteller) Jezus en de Satan op één grote hoop gooide toen hij begon te dementeren? Het mag dan het handelsmerk zijn van ’t Hart – dat het christelijke geloof allemaal maar niks is; hier ligt het er te dik bovenop en voegt het niets toe aan het verhaal. Dat geloof ik dus wel.
Afgezien van die overbodige laatste bladzijden las ik met ‘Verlovingstijd’ toch een grappig, verdiepend en daardoor prachtig verhaal. ’t Hart mag met recht een kunstenaar worden genoemd; een taalkunstenaar weliswaar; maar toch. Dat doen niet veel schrijvers; vind ik: je door een verhaal aan het denken zetten. Maarten ’t Hart doet dat wel – ondanks de grappig bedoelde, maar soms toch tot vervelens toe herhaalde ‘tale Kanaäns’. Zelf blijk je ook op het verkeerde been te staan; niet alleen wat betreft dit verhaal, maar ook moreel bedoeld.
Toch vond ik het boek naast ernstig ook vreselijk grappig; vooral door de taalkunstjes, waarmee hij me meerdere malen tot tranen toe deed lachen; en ook dat gebeurt niet vaak; dat ik bij het lezen van een boek niet anders kan dan luid en duidelijk uiten dat een grap me raakt.
[…] Hoewel hij hetzelfde thema aansnijdt als Maarten ‘t Hart in ‘Verlovingstijd’ is het verhaal van Swift krachtiger en veel sterker opgebouwd. ‘t Hart overtroeft hem verre met zijn grappige stijl, maar hoe kan dat ook anders als er achter Jack (vanuit wiens perspectief het grootste deel van het boek geschreven is) vanaf het begin van het boek een geladen geweer op bed ligt om – dat voel je vanaf de eerste bladzijde – gebruikt te worden; maar tegen wie? […]