Elie Wiesel – Opnieuw mogen beginnen na Auschwitz
Elie Wiesel; wat moet ik daar nu nog over zeggen? Je kent Elie Wiesel nog niet? Dan wordt het tijd dat je kennis met ‘m maakt. Voor mij is dat ondertussen 20 jaar geleden, toen ik ‘De dag‘, ‘De dageraad‘ en ‘De dag‘ las. En nog altijd loop ik bij elke boekhandel (vooral bij De Slegte) direct naar de W: zal er nog weer eens iets nieuws van hem liggen? Het is alweer twee jaar geleden dat ik voor het laatst over één van zijn meest recente boeken blogde (‘Het proces Sonderberg‘). Als ik die blog nu teruglees, zou ik hetzelfde kunnen schrijven over ‘Ontheemd‘; het boek dat ik op oudejaarsdag 2011 in de Ramsj kocht bij De Slegte.
Dit is nog betere literatuur met een L dan van Marcel Möring. Het zijn verhalen met een V, maar dan zonder het toeval dat de boeken van Leon de Winter zo ongeloofwaardig maakt: “Zou het toeval dan niet blind zijn?“. Het is zo’n typische zin van Wiesel die denken, geloven en verhalen op zo’n natuurlijke manier door elkaar weeft dat je een glimlach niet kunt onderdrukken. Ik geniet van zo’n tussenzinnetje, omdat het me de aha-ogen opent voor het woordje blind in toeval. Er klinkt vertwijfeling in door en verrassing en dat is precies wat dit boek toch weer anders maakt dan al die andere boeken van Elie Wiesel die ik in de afgelopen jaren las.
In het centrum van het boek komen ‘De nacht‘ (Auschwitz, Wiesel is overlevende), ‘De dageraad‘ (het slachtoffer wordt dader) en ‘De dag‘ (het leven gaat verder, alsof er niets is gebeurd) samengebald in een paar bladzijden bij elkaar; bloedstollend en aangrijpend. En in steeds wijdere cirkels waaiert het leven van Gamliël daar omheen van mislukking naar telkens opnieuw mislukking en verdoofde berusting, maar ook weer opleving. Met zijn vrienden en vrouwen is dat niet anders. Het leven lijkt bij Wiesel wel eens een uitzichtloze opeenvolging van telkens nieuwe mislukkingen en confrontaties. Maar altijd sluipt tussen de regels door de hoop weer binnen, want zoals er na de ene dag een volgende komt, zo mag telkens opnieuw worden begonnen. “‘Ja,’ beaamde Lili Rosenkrantz dat, ‘en toch zullen we verdergaan, nietwaar?’ Gamliël dacht na voordat hij antwoord gaf. Waarmee verdergaan? Met spreken uit vrees voor de stilte, met liefhebben uit vrees voor de eenzaamheid, de ontheemding of de dood, met struikelen en weer opstaan? Met het kloppen op de deuren die te vroeg of te laat opengaan? Was dat het leven? Een manier van blijven lopen, lopen over een lange, moeilijke weg en van gids zijn voor degene die voortgaat, achter je? ‘Herstel,’ antwoordt Gamliël. ‘Verdergaan is niet het woord. Ik geloof dat er een ander is.’ ‘Heb je dat gevonden?’ ‘Ja.’ ‘Welk woord?’ ‘Opnieuw beginnen.’ Ze zwegen en keken, plotseling opgetogen, naar de zon die, na een aarzeling, haar rijzen hernam en de huizen van rijken en van armen, de valleien en de bergen in een stralend licht zette om het verwonde hart van ontheemden te verwarmen.“
Ik weersta de verleiding om nog veel meer te citeren. Het zou – als ik niet op zou passen – een citaat van het hele boek worden; van meeslepende passage naar volgend verhaal: “Mijn vader heeft me als eerste die voorliefde bijgebracht voor verhalen: Een man die geen verhalen kent is armer dan de sjofelste landloper, zei hij me dan“. En dat is nou typisch wat de Duitse nazi’s niet kapot hebben kunnen krijgen bij Wiesel: zijn gave om te vertellen wat niet vergeten mag worden. En ze hebben blijkbaar – heel uitzonderlijk in een boek van Elie Wiesel – ook de hoop op telkens dat nieuwe begin niet weten uit te wissen. Ze hebben hem wel aan het twijfelen gebracht aan de komst van de Messias en aan het bestaan van God. Maar ze hebben zijn menselijkheid niet geknakt. En dat is precies wat je telkens terugleest in de boeken van Elie Wiesel: dat op elke einde en na elke teleurstelling een nieuw begin volgt; wel op de manier die ik Prof. C. Graafland eens uit heb horen leggen (in een preek over Jacob bij de Jabbok); met de blijvende herinnering aan wat gebeurde, waardoor het leven met z’n uitdagingen, traditie en theorieën nooit meer vanzelfsprekend zal zijn.