Waarom nou toch altijd die eigen mening?
‘The Normal Heart‘ van Ryan Murphy werd me aangeraden door een vriendin. De film herinnerde me uiteindelijk aan vroeger. Toen mijn neef en naamgenoot begin 1990 overleed aan AIDS had ik op m’n werk een discussie met een collega. Zij confronteerde me voor het eerst in m’n leven met de ongemakkelijke verhouding tussen christendom en homo’s. Mijn collega kende Karel. Ze verweet me dat ik het als christen vast niet erg zou vinden dat Karel nu dood was. Hij was immers homo en dat was vast een gruwel in mijn ogen. Kort na ‘The Normal Heart‘ maakte dat gesprek zich ineens weer los uit de achtergrond van mijn geheugen. Gek dat je jezelf dat soort ongemakkelijke gesprekken na al die jaren nog weet te herinneren.
Mijn neef Karel van der Lelij
Dat alles drong niet meteen tot me door. Dat gebeurde pas toen ik afgelopen week naar huis fietste. Toen haalde ik me via onbewuste denkwegen ineens het gezicht van Karel weer voor de geest. Hij had een bruine krullebol (met hele fijne krulletjes). Hij was lang en slank en droeg vaak een spijkerbroek en leren jasje. Dat is tenminste wat ik me van hem herinner. Maar op internet kan ik het niet meer terugvinden, want hij was van voor de tijd van het internet. Vaak zagen we hem niet, maar iedereen wist dat Karel homo was. Ik weet niet meer wat ik daar van vond. Ik geloof dat ik er eigenlijk niets van vond. Toch moet mijn omgeving dat in die tijd (en nog steeds) sterk hebben veroordeeld.
Overigens trok mijn vader zich daar niets van aan en ging gewoon bij Karel op bezoek. Ik weet trouwens niet eens waar hij ondertussen woonde. Maar diep in mijn hart vond ik dat best stoer van m’n vader; dat hij zich niets aantrok van de gevestigde mening over homofilie en naar Karel omkeek. Daar moet in die tijd moed voor nodig zijn geweest.
Nog een keer: ‘The Normal Heart‘ van Ryan Murphy
Het christendom speelt in de film ‘The Normal Heart‘ overigens geen enkele rol. Wel speelt de moed om af te wijken van de gevestigde mening een belangrijke rol in deze film; hoewel het in de film vooral gaat over het gebrek aan moed. De homogemeenschap van New York ervaart de oorverdovende stilte van buiten als een zware last. De nieuwe homokanker wordt daar doodgezwegen en alleen een manke dokter lijkt zich er druk over te maken. Toch voelt het niet anders als Ned Weeks zijn mond opent en een oorlog begint tegen dat tergende zwijgen. Je tenen krommen zich; vooral als Ned de confrontatie zoekt met degenen die hem niet accepteren als hun leider. Hij staat er zo in-en-in alleen voor; zeker als zijn geliefde Felix ook AIDS blijkt te hebben.
De film grijpt je. In de woorden van Willem Jan Otten beweeg je Ned in en bezie je de wereld vanuit zijn perspectief. En daarmee kijk je – en dat maakt de film extra wrang – ook naar jezelf; vanuit de positie van Ned; en ga je iets vinden van wat je vindt of hebt gevonden over homo’s en AIDS. Als dat het doel van de film was – je kritisch naar jezelf te laten kijken – dan is dat uiterst kundig gelukt.
Ikzelf; Karel J. van der Lelij
Nu ik probeer terug te halen hoe ik over homo’s dacht, heb ik niet het idee dat ik er iets van vond. Voor mij was Karel mijn neef en dat hij homo was, speelde voor mij geen enkele rol; misschien omdat het voor mijn vader ook niet belangrijk genoeg leek om hem als mens af te moeten danken; integendeel.
Maar in het wereldje waarin ik werd opgevoed speelde dat natuurlijk best een grote rol. Iedereen ‘wist’ wie in de gemeenschap vast en zeker homo moest zijn; behalve degene over wie het ging. Maar die moet dat natuurlijk gevoeld hebben en daar stond ik als puber niet bij stil. Niemand stond daarbij stil en dat is het meest stuitende en wrange gevoel dat overblijft na het kijken naar de film: homo’s mogen AIDS krijgen zolang hetero’s er maar geen last van hebben. Dat is de tolerantie van alles mag, zolang wij (de sociaal sterkere groep) er maar geen last van hebben. En nu ik dit zo opschrijf voel ik me verbitterd en verbijsterd over mijn eigen positie in die tijd; over de vooroordelen die ik schaamteloos met anderen deelde.
Over waarheid; het is maar welke vraag je stelt!
In mijn tweede studiejaar (dus voordat Karel overleed) las ik ‘Christologie‘ van Dietrich Bonhoeffer. Aanvankelijk las ik dit boekje met intellectuele ogen en stond ik niet stil bij de impact die het zou hebben voor mijzelf en voor mijn latere leven. Toch is dat wel gebeurd. Bonhoeffer leerde me in dit boekje op een andere manier tegen waarheid aan te kijken. Bonhoeffer maakte het besef bij me wakker dat het karakter van een vraag bepaalt welke antwoorden je vindt.
Als je waarheid zoekt vanuit de vraag wat waarheid is, krijg je het antwoord waarnaar je zoekt en bestaat waarheid uit een theorie. Als je zoekt naar het hoe en waarom van de waarheid, kun je zoeken tot je een ons weegt; is ondertussen mijn ervaring. Maar als je de vraag stelt naar wie de waarheid is, ontmoet je vroeg of laat degene die je antwoord geeft op die vraag vanuit een relatie.
Zo heb ik God leren kennen. Omdat ik de vraag stelde naar wie de waarheid is en vanuit die vraag op zoek ging naar de Bijbel, vond ik Hem. Zo probeer ik vandaag de dag ook andere waarheden te ontdekken; in relatie met mensen. En mijn ervaring leert dat er vanuit relaties ineens hele andere antwoorden mogelijk zijn als ik vanuit die wie-vraag ook op zoek ga naar antwoorden op de wat-vraag;
Is dat nou wel nodig; een eigen mening?
De tolerantie van (invloedrijke) New Yorkers (gebaseerd op het als-ik-er-maar-geen-last-van-heb) vind ik zo herkenbaar. Die tolerantie werd misschien wel de onnodige dood voor vele Afrikanen (die er voor machthebbers ook al niet toe doen). Had de broer van Ned zich maar eerder ontfermd over zijn broer. Had Ned zich overigens ook maar niet zo hardvochtig gedragen als hij deed tegenover zijn broer; omdat hij zo nodig – net als zijn broer – gelijk moest hebben en erkenning wilde. Hadden ze de vraag van Bonhoeffer maar gekend. Dan had de wereld er nu waarschijnlijk anders – misschien zelfs AIDS-loos – uitgezien.
Zo’n film maakt me bewust van m’n vooroordelen en van de schade die ze kunnen veroorzaken. De film maakt me nog bewuster van mijn verlangen om eindelijk eens zonder vooroordelen te kunnen leven. Voordat ik mensen echt ken wil ik ze niet – zoals ik maar al te vaak toch doe – veroordelen. En als ik ze ken – gelukkig gebeurt dat ook – wil ik ze niet meer veroordelen omdat er dan geen ruimte meer is voor meningen.
Twee jaar geleden ontmoette ik een zwerver in Lille, maar pas veel later drong tot me door dat hij zwerver was; omdat ik hem als mens had ontmoet. Ik hoop dat ik op die manier vandaag al met homo’s samenleef; zonder door te hebben dat ze homo zijn; omdat ik ze als mens heb ontmoet; omdat ik de wie-vraag stelde naar hun bestaan. Ongetwijfeld zal er in zo’n relatie wel ruimte zijn voor gesprek over mijn twijfels over wat God nou helemaal bedoelde met die teksten over homofilie; zoals er ook ruimte zal zijn om het te hebben over de dingen die mijn vriend van mij vind en wat dat met hem doet.
Wees voorzichtig
Het moet toch mogelijk zijn om geweldloos met elkaar samen te leven en zonder er zo nodig meningen op na te moeten houden elkaar op te kunnen bouwen? Dat is wel wat ik node mis in mijn omgeving. En dat is precies wat ik van de daken zou willen schreeuwen: kijk naar elkaar om! Laat angst, haat en verdeeldheid varen. Leef niet vanuit de tolerantie van als ik er maar geen last van heb. Maar wees voorzichtig; voor de ander (vrije vertaling van het nummer ‘Be Careful‘ van Martijn Krale, Frühstück).