Uit de oude doos
Deze blog werd ook gepubliceerd op theologie.nl, een site van KOKBoekencentrum
Theo de Boer schreef met ‘De God van de filosofen en de God van Pascal, Op het grensgebied van filosofie en theologie‘ een boek dat indruist tegen de moderne beweging van theologen als Kuitert e.a.. Daarmee veroorzaakte De Boer in 1992 een omkeer in mijn leven. Het bleek met Kuitert niet de vraag of God nog wel past bij mijn theorie (het zoekontwerp, zoals Kuitert dat o.a. noemt in zijn ‘Aan God doen‘), maar veeleer wat mij te doen stond als God inbrak in mijn leven (à la Karl Barth). Ik ontdekte toen dat het zoekontwerp er nogal toedoet, als je op zoek gaat; dat zo’n zoekontwerp bepaalt waar je uiteindelijk uitkomt. De zoekvraag van Kuitert weekte hem los van God (want de inbrekende God van Karl Barth blijkt niet te passen bij de theorieën, waarin de gaatjes langzamerhand worden gedicht; voor zijn theorieën heeft Kuitert God niet meer nodig). De zoekvraag van De Boer (waarin ik vandaag bij herlezing sterke trekken van Karl Barth en Emmanuel Levinas ontdek) leidde mij terug naar waar het vandaag in mijn leven om gaat: hoe leef ik rechtvaardig voor God?
Ik herlas het boek in 2006 en mijn ontdekking herleefde. En toen ik het boek samen met amici op het dispuut afgelopen zaterdag nog weer eens besprak, vielen nog meer stukjes op z’n plek. Christendom is altijd gekoppeld geweest aan ethiek en moraal. Ja, het klopt; de Bijbel geeft richtlijnen die de moderne mens vandaag als moralistisch ervaart; mijzelf af en toe niet uitgezonderd. Maar: om die moraal draait het niet in het christendom.
Dat hebben de meesters van de argwaan ‘aangetoond’. Waar Kant vanuit de ethiek toch nog weer tot een soort godsbewijs dacht te kunnen komen, is de stelling van Karl Marx dat de moraal altijd alleen maar bedoeld was om het werkvolk zoet te houden. Weg met die bemoeizucht! En de stelling van Friedrich Nietzsche is dat ethiek altijd het instrument is geweest van de zwakken om de sterken te kunnen onderdrukken; om machtiger dan hen te zijn. Je kunt je waarschijnlijk voorstellen hoe Nietzsche dacht over een almachtige God… En tenslotte Sigmund Freud. Die stelde dat ethiek alleen maar schone schijn is, waaronder de driften en het onderbewuste zich schuil proberen te houden; maar in werkelijkheid…
Van het moderne christendom – dat we denkend en concluderend kunnen volgen – is dus weinig overeind gebleven na deze meesters van de argwaan. Zij hebben dat idee grondig omver geschoffeld. Toch hebben theologen nog lang aan dat idee vastgehouden; dat God te bewijzen valt en nodig is om de moraal van een volk hoog te houden. Maar een bekende theoloog als bijvoorbeeld Kuitert houdt tegenwoordig maar niet op om te verkondigen dat die God echt onze projectie is (hoor ik daar Freud?) en dat god als hypothese eigenlijk overbodig geworden is. Ja, denk ik dan; die god ken ik ook allang niet meer. Dat is de god die misschien – je weet het maar nooit – achter de religion making characteristics zit; de momenten die ons dagelijks bestaan ruw verstoren en ons tot de uitroep kunnen brengen: zou god dan misschien toch bestaan? Neutraliteit (zat er maar een God achter…), onherroepelijkheid (we kunnen er niets aan veranderen…), zelfhandhaving (als we het maar overleven…) en contingentie (het zal toch geen toeval zijn…) zijn van die momenten. Volgens Kuitert staan we dan met lege handen, want God bewijzen? Nee, dat durft hij niet met droge ogen te beweren. We hebben het immers allemaal zelf bedacht? En heel even komt dan aan het einde van bijvoorbeeld het boekje ‘Aan God doen’ God als een konijn uit de hoge hoed: “Geloven dus als aan God doen, niet minder maar ook niet meer. Op die momenten na, waarin het menens wordt en niet wij aan God, maar God aan ons doet“. Dan snap ik het niet meer. Geloven was toch projectie? Kant schreef zijn ethisch godsbewijs nog voor zijn knecht Lampe; volgens Heine. Karl Marx zou deze ene zin van Kuitert toch echt bestempelen als zelfbedrog; opium om de wereld aan te kunnen; zand in de eigen ogen. En ik geef Marx in dit geval graag gelijk, want hier klopt echt iets niet.
Maar wat dan? Volgens De Boer stopt het niet bij die religion making characteristics en onze wanhopige reactie daarop. Er zijn wat hem betreft “lichtpunten in de geschiedenis, momenten van Transcendentie. Maar je kunt er niet een lijn door trekken, laat staan een opgaande lijn. Er is in die zin geen teleologie [alsof er een uiteindelijk grootste doel zou zijn], geen zin van de geschiedenis. De zin van de geschiedenis is het verzet tegen de geschiedenis” (pagina 104). Transcenderende ervaringen noemt De Boer dat en de facto zijn die ervaringen het antwoord van de mens op de overweldigende bedreiging van de werkelijkheid. Het gaat er niet om wat we zien, maar hoe we reageren op wat we zien. Het gaat om het antwoord dat we geven op de onverschillige, toevallige, bedreigende en fatalistische schijn van de wereld om ons heen. Uiteindelijk gaat het dus om verantwoording nemen.
Te denken valt aan schuld; wat heb ik toch veroorzaakt? Ook verlangen om een ander vrij te laten, verantwoordelijkheid voor hem te nemen en hem (in plaats van mezelf) volledig tot zijn recht te laten komen is zo’n ervaring. En soms kan hoop helpen om voorbij te zien aan wat ons overkomt en lijden als de meest vergaande vorm van solidariteit (ook in de zin van: “neem uw kruis op en volg Mij”) kan helpen om aan het noodlot (waarom ik; waar is God; waarom nu?) te ontkomen. Al die transcenderende ervaringen zien de ‘religion making characteristics’ niet als blind toeval, maar als – en jawel, daar heb je Karl Barth weer – incidenten die de gang van zaken een halt toeroepen. Onze wereld raakt er door in rep en roer. Als transcenderende ervaring wordt zo’n incident tot presentie van de God der vaderen en van Jezus Christus. Zijn aanwezigheid laat onze wereld in zijn voegen kraken. En juist op die momenten helpt gebed als gesprek met God om de weg naar Hem terug te vinden; telkens opnieuw.
Want – citeerde ik De Boer zojuist – daar zit geen opgaande lijn in. Dat is geen groot verhaal, waar je geen speld tussen kunt krijgen. De meesters van de argwaan hebben er zo’n invloed op dat ik er nog regelmatig aan twijfel of ik het met die transcenderende ervaringen wel goed zie. Daarom vertel ik mijn kleine verhaal; telkens opnieuw; in nieuwe vormen en met nieuwe inhoud. Daarmee bewijs ik God niet, maar ik hoop en bid dat ze anderen aan het denken zetten; dat ze ook anderen tot verantwoordelijkheid brengen; want – geloof ik nog steeds – dat zou de wereld een stuk leefbaarder maken dan het individuele en eenzame ieder voor zichzelf. Zo – en niet anders; meer kan ik er niet van maken – is christendom verweven met ethiek. De ander vraagt mij, hij vertelt mij zijn kleine verhaal, ik luister en laat hem de ruimte; soms ten koste van mezelf. Zo – en niet anders – ontmoet ik God; of beter gezegd: Hij ontmoet mij. Zo – en niet anders – geloof ik er wel in dat God aan mij doet, dat hij mij te denken geeft en aan het denken zet, maar dat het er dus vooral op aankomt dat ik antwoord geef op Zijn verhaal.
God is geen laatste reddingsboei, waar ik me in laatste nood aan vast kan grijpen; om hem weer los te laten, als ik andere vaste grond onder m’n voeten voel. Die vaste grond is er niet.
Pink Floyd zong daar in 1979 het treffende lied ‘The Thin Ice’ over:
… If you should go skating
On the thin ice of modern life
Dragging behind you the silent reproach
Of a million tear stained eyes
Don’t be surprised, when a crack in the ice
Appears under your feet
You slip out of your depth and out of your mind
With your fear flowing out behind you
As you claw the thin ice
En Freek de Jonge zong ooit het mooie lied ‘Denken’ (samen met The Nits onder de naam Frits) waarin hij de stelling verdedigt dat dat denken niet alleen geweldig, maar ook gewelddadig is. Ze kan de god van de filosofen maken of breken en Kuitert c.s. hebben hem gebroken. Denken maakt meer kapot dan me lief is, zeg maar. Denkend wordt het ‘m niet, maar als ik dit beheersende denken loslaat openen zich nieuwe werelden en wordt ik overweldigd; als het God uitkomt.
Denken hoeft niet gewelddadig te zijn. In 1993 – toen ik het boek van De Boer voor het eerst las – bleef het bij vragen of God er misschien iets mee te maken had; met bijvoorbeeld de dood van een vriend. Denkend heb ik god toen afgevoerd, want betalen voor het kaartje voor zo’n voorstelling (a la Karamazov van Dostojevski)? Dat weigerde ik. Dankzij De Boer ontdekte ik toen (zoals ik het ook ontdekte bij Levinas en vandaag weer bij Karl Barth) dat ik niet kijk naar de voorstelling van het leven, maar dat er actief in deel kan nemen en aan bij kan dragen.
Op die manier – en niet anders; meer kan ik er niet van maken – vertel ik mijn kleine verhaal; elke dag opnieuw; telkens anders; hopelijk bezielend; in ieder geval vertrouwend dat God het goed zal maken!
P.S.: Eerder – in 1993 – schreef ik over het boek van De Boer een veel uitgebreider artikel in ‘De Civitate‘.