Moet die stad wel op een berg?
Deze blog werd ook gepubliceerd op theologie.nl, een site van KOKBoekencentrum
Ik las ‘Stad op een berg, De publieke rol van protestantse kerken‘ voordat ik toekwam aan ‘Marginaal en missionair, kleine theologie voor een krimpende kerk‘ van Wim Dekker. Vandaar dat de recensie over Kennedy even bleef liggen, want geboeid door Dekker kwam ik er tot vandaag niet aan toe.
Dekker is uitgesproken over het boek van Kennedy: de contrasterende gemeenschap als doel (met onderliggend programma) ziet hij niet zo zitten. Een hoofdstuk later constateert hij zelfs dat die contrasterende gemeenschap zomaar de consequentie zou kunnen zijn van mensen die met lege handen samenkomen rondom de bemiddeling van de genade door woord en prediking.
Tot zover Dekker. Kennedy heeft daar een andere mening over. Hij neemt een lange aanloop door de geschiedenis van de Protestantse Kerken in Nederland. Hij probeert onderlinge verschillen te duiden en faseert de geschiedenis in herkenbare periodes. Daarbij concentreert hij zich op de publieke rol van missionaire en dienende gemeente. De relatie tussen staat en kerk verschoof in de loop van die tijd. De staat nam taken over van de kerk, de kerk trok zich terug op haar dienende taak voor eigen leden (van de straat naar binnen) en de staat was niet langer bereid om kerken daarvoor te subsidiëren (zoals wel heel lang het geval was geweest). De kerk als kritische profeet verschoof daardoor naar de rand van de samenleving en als reactie daarop zocht de kerk in die nieuwe situatie naar nieuwe vormen van diaconaal dienen; wel vanuit een onzekere en ondergeschikte positie. In de loop van anderhalve eeuw verschoof de aandacht van de straat via de wereldkerk naar de lokale gemeenschap; met bijbehorende vragen en problemen.
Een ander verschijnsel dat Kennedy pregnant in beeld brengt is de verzuiling; vooral de gevolgen daarvan. Charitatief werk verschoof naar buiten de muren van de kerk en professionaliseerde zich. Ongewenst effect daarvan is dat kerken verder marginaliseerden en charitatieve instellingen zich soms ver verwijderden van hun originele grondslagen. Ook hier geldt dat de kerk in de ogen van Kennedy een kans miste. Vooral de orthodoxe kerken in Nederland hebben op die manier aan marginalisering bijgedragen; ook omdat zij zich als reactie op de secularisatie verder terugtrokken uit het publieke domein.
In het laatste kwart van zijn boek neemt Kennedy vervolgens zijn eigen geschiedenis de maat. Wordt het niet tijd – zegt hij kort door de bocht – dat wij nog eens te rade gaan bij de doperse stromingen in Nederland? Voorop staat voor Kennedy dat de kerk in zijn ogen altijd een zinnige bijdrage heeft willen leveren aan de maatschappij om haar heen. Als contrasterende gemeenschap zou de kerk zich in eerste instantie echter naar binnen moeten richten, want: zoekt eerst het Koninkrijk en al die andere dingen (bijvoorbeeld de publieke rol van de kerk) zullen daarop volgen. Pas als de kerk contrasteert met de omgeving om haar heen (de zichtbare stad op een berg), zal ze aantrekkelijk genoeg zijn voor mensen die om die berg heen wonen. Daar ligt volgens Kennedy dan ook meteen de uitdaging voor die contrasterende gemeenschappen: dat zij niet vergenoegd achterover leunen, maar gericht blijven op de buitenwereld om daarmee zichtbaar te maken wat het contrast met de omringende wereld voor de mensen om hen heen kan betekenen. Hoe krijg je ze binnen, als je alle aandacht op binnen richt?
De jaloezie die Kennedy met het door hem voorgestelde programma voor een contrasterende gemeenschap wil bereiken, vind ik best aantrekkelijk. Ik ben zelf ook niet zo van het achterover leunende christendom van vrijheid, blijheid en iedereen zijn eigen plan. Ik stroop ook liever de mouwen op om nu eindelijk dat gezapige christendom maar eens opzij te zetten. En de eredienst als onderdeel van zijn plan lijkt veel op wat Wim Dekker in zijn boek aanreikt over de preek. Toch zit ‘m de kneep in het verschil tussen Dekker en Kennedy hem vooral in afhankelijkheid vs. doperse gezindheid en activiteit. Volgens Dekker werk ik tot ik erbij neerval (en is dat ook mijn opdracht en die van de prediker) om te ontdekken dat ik met lege handen ging en weer terugkwam voor het aangezicht van een genadig God. Die afhankelijkheid van een liefdevolle Vader (me ook ingefluisterd door de prachtige boeken van Henri Nouwen) valt me vaak moeilijk (omdat ik er iets aan wil doen), maar heeft me steeds opnieuw wel rust gebracht.
Kennedy geeft een aardige doorkijk door de geschiedenis van de Protestantse Kerk in Nederland (en benoemt verschillen met de orthodoxe stromingen buiten de PKN die ik eerder nog niet zo had gezien). Maar zoals Dekker zijn persoonlijke geschiedenis in kan brengen en daarmee die geschiedenis dicht op mijn huid brengt, zo kan Kennedy dat niet. En daarmee blijft zijn boek meer op (weliswaar verhelderende) afstand. Op die manier is het een mooi boek dat best de moeite waard is om te lezen, maar het dringt voor mij niet door tot de kern van de problematiek.
Die stad hoeven wij namelijk niet op een berg te zetten. Als God het Zijn tijd vindt zal Hij die stad op Zijn geheel eigen wijze toch wel Zelf op die berg zetten. Niet wij maken de kerk tot een contrasterende gemeenschap. Het is God die dat doet. Die kern in het boek van Dekker heeft me dichter bij het hart van de Vader gebracht. En dat laatste miste ik best in het betoog van Kennedy.