Harry Mulisch – De aanslag

Harry Mulisch, De aanslag

Misschien vind je Harry Mulisch wel hartstikke arrogant. Dat vind ik ook, als ik Mulisch sporadisch op het TV-scherm voorbij zie flitsen. Ondanks die slechte eigenschap vind ik Mulisch toch ook één van de beste schrijvers die Nederland ooit heeft gekend. Zijn ongekende schrijflust (hoewel die nu toch een beetje lijkt opgedroogd), de schoonheid van zijn taal, de strakke composities, de pientere (soms weliswaar megalomane) doorkijkjes en de boeiende verhaallijnen maken dat ik ervan overtuigd ben dat Mulisch fantastische literatuur heeft geschreven (in de volle breedte van dit woord). Ik had Mulisch niet graag willen missen in mijn literaire bestaan. Waarom ik dan nog niet over Mulisch heb geschreven op deze plek? Omdat het lang geleden is dat ik veel van Mulisch las, maar deze zomer was De aanslag dan toch (weer) aan de beurt. En wat bleek? Toen ik op driekwart van het boek was aangeland had ik al meerdere malen getwijfeld, maar toen wist ik het zeker: dit boek heb ik jaren geleden al eens eerder gelezen!

Mulisch heeft je meteen te pakken, als Ploeg (de commissaris van politie in Haarlem) aan het begin van het boek voor het huis van Anton wordt doodgeschoten. Je weet: dit muisje gaat een staartje hebben. Tot zover niets onvoorspelbaars dus. Het verhaal wikkelt zich in eerste instantie af, zoals ik verwachtte, maar het blijft spannend wie dood zal gaan en wie zal blijven leven. De onvoorspelbare kink in de kabel van dat verhaal is natuurlijk wel dat Anton voor z’n ogen ziet gebeuren dat het lichaam van de nog levende Ploeg wordt versleept van voor het huis van de buren naar bijna bij de voordeur van hun huis. Wat gebeurt hier?

Mulisch doet het in de loop van het verhaal keurig uit de doeken. Geen enkele vraag blijft onbeantwoord. Dat is meteen ook wel het zwakke van het verhaal van Mulisch. Als hij de ‘Laatste episode’ in 1981 laat beginnen met ‘En toen… en toen… en toen… De tijd verstrijkt‘, raakt de klad erin. Eigenlijk is er genoeg verteld en nog meer toeval kan het verhaal niet dragen. Bijna manisch wil Mulisch dan toch de antwoorden geven op de laatste vragen die nog openliggen (voor Anton en voor de lezer). Pas als het laatste antwoord is gegeven, durft Mulisch er een punt achter te zetten, maar die laatste bladzijden hadden er voor het verhaal van mij niet meer bijgehoeven. Die laatste bladzijden hebben teveel het karakter van toeval en – helaas – van ‘en toen… en toen…’. Er zijn grenzen aan schoonheid en Mulisch overschrijdt die grenzen wat mij betreft meer dan nodig is om het verhaal goed af te ronden. Als er teveel vragen zonder antwoord blijven, schept dat onzekerheid. Toch prefereer ik deze onzekerheid boven de zekerheid van alle antwoorden op alle vragen, want helaas: in het dagelijks leven blijf ik ook met vragen zitten waar ik ’toevallig’ geen antwoord op krijg. En eerlijk gezegd bevalt me dat wel. Iets meer open einde had het boek wat mij betreft dan ook niet misstaan.

Maar zo negatief wil ik niet eindigen. Nogmaals: ook dit boek is magnifiek. De schoonheid van taal en verhaal, de spanning, de vragen die tot bijna aan het einde spannend blijven; Mulisch blijft het lezen meer dan waard; ook in dit bijzondere boek dat hij al in 1982 schreef (toen ik literatuur nog moest leren waarderen). Kortom: een aanrader.

Aan het begin van de ‘Laatste episode’ bezorgde Mulisch me overigens wel een Aha-erbebnis. Of moet ik die Erlebnis aan Enquist wijten (in haar Contrapunt). Hoewel ik de metafoor over verleden, heden en toekomst van een indianenstam voor het eerst tegenkwam bij Enquist, was Mulisch natuurlijk wel de eerste die erover schreef:

“Volgens ons taalgebruik staan wij met ons gezicht naar de toekomst… De toekomst ligt vóór ons, het verleden achter ons. Voor dynamische persoonlijkheden is het heden dan een schip, dat op ruwe zee met zijn boeg de golven van de toekomst doorklieft; voor passievere mensen eerder een vlot, dat op een rivier rustig meedrijft met de stroom. Met beide voorstellingen is natuurlijk iets vreemds aan de hand…”

“Maar er is niets in de toekomst, zij is leeg, het volgende moment kan men sterven…, terwijl nu juist achter ons iets te zien is: het verleden, zoals bewaard in het geheugen. Als daarom de grieken over de toekomst spreken, zeggen zij: ‘Wat hebben wij niet allemaal nog achter ons?’ – en in die zin was Anton Steenwijk een griek. Ook hij stond met zijn rug naar de toekomst en met zijn gezicht naar het verleden.”

Waar Enquist een hoofdpersoon beschrijft die door het verleden tot stikkens toe wordt tegengehouden, beschrijft Mulisch een hoofdpersoon die vanuit het verleden naar de toekomst toeleeft om antwoorden op al zijn vragen te krijgen (die hij dan nog krijgt ook). Uiteindelijk komt het natuurlijk allemaal op hetzelfde neer. Want als alle antwoorden op de vragen uit het verleden zijn gegeven, wat heeft de toekomst in dat geval nog te bieden?

Laten we het erop houden dat de toekomst (waar we volgens Enquist en Mulisch beiden met de rug naartoe kunnen staan) kleur krijgt vanuit het verleden. Maar teveel rug naar de toekomst en teveel gezicht naar het verleden schept eindigheid van een slechte soort. Misschien is de boodschap van zowel Enquist als van Mulisch wel dat we ons af en toe even met een open blik om moeten draaien naar de toekomst om geboeid te blijven door het heden. Door die interpretatie van Enquist en Mulisch kan ik veel met wat ze me aanreiken.

Kort na bovenstaande passages volgt tenslotte wat ik gebruik als uitsmijter voor deze tekst:

‘Het betere is de vijand van het goede’… Hij bereikte nu een leeftijd waarop zulke gezegdes voor hem precies uitdrukten hoe het was. Hij kwam tot de ontdekking, dat het niet eenvoudig gênante clichés waren, maar dat zij de gebalde levenservaring van hele generaties uitdrukten, – doorgaans nogal mismoedige waarheden, dat wel.

Bij Eugen Rosenstock-Huessy las ik ooit dat het beste de vijand van het goede is en het goede op zijn beurt weer als de vijand van het betere gezien moet worden. Voor mij is die uitspraak de tegeltjeswijsheid al jaren geleden ver ontstegen. Als je alleen tevreden bent met het beste, is het goede nooit goed genoeg, maar let op: als je tevreden bent met het goede dan verdwijnen groei en verbeteringsgezindheid achter de horizon van ons bestaan (en dat is de dood in de pot). Het betere de vijand van het goede? Dan heeft Rosenstock-Huessy toch echt betere papieren dan Mulisch wat mij betreft.

Zoals ik mijn mail altijd afsluit, wens ik u/jou dan ook het goede toe. Geniet ervan!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.